Vreemdeling

Haar leren schoenen klinken luid door de houten zolen op de oude vloer. Takken van een eikenboom tikken tegen de ramen aan de voorzijde van het huis. Ahdaria beweegt zich van de hal naar de keuken, die met vale blauwtinten is ingericht. De houten vloer maakt plaats voor een stenen vloer wanneer je de keuken bereikt. Het zachte kaarslicht verwarmt de ruimte. Het schemert en door de ramen in de keuken ziet ze de groene landschappen verduisteren. De bomen en struiken zetten zich af als pikzwarte gedaanten tegen een grijzige achtergrond. De maan is nieuw, dus het bekende uitzicht is donkerder dan ooit. Af en toe ziet ze haar lama’s in de verte voorbijlopen. De lucht is helder en fris, waardoor de sterren goed te zien zijn. Als je buiten bent kan je, als je heel goed luistert, de zee horen. De Middellandse Zee brengt in de lente zachte lucht en bloemige geuren met de wind mee. Overdag is het warm, ’s nachts is het koud op het kleine, rustige eiland. In de zomer koelt het daarentegen helemaal niet af. De lucht is dan heet en benauwd, maar ondanks de brandende hitte kijkt ze uit naar het komende seizoen. Warme zee, warme lucht, warme huid.

Het turen naar buiten heeft tijd gekost. Vergeten wat ze wilde doen herpakt ze haar focus. De rieten mand met vers geplukt fruit staat op de lange, steigerhouten eettafel en stuk voor stuk begint ze het fruit schoon te maken onder de ijskoude kraan. Haar handen voelen ijzig aan terwijl ze de appels schoonpoetst. Haar gedachten zijn stil, maar haar ziel voelt onrustig. Minuten later ligt er een ouderwetse stenen schaal gevuld met schoon fruit op het aanrechtblad. Ze draait zich om naar de eettafel en schuift een houten stoel schurend over de houten vloer. Ze gaat zitten terwijl het rieten zitvlak kraakt onder haar gewicht. Haar ogen beginnen te staren en ze voelt een donkere, groter wordende aanwezigheid in haar lichaam vloeien. Het slokt haar maag, haar hart en uiteindelijk haar hoofd op. Wat doe ik hier, vraagt ze zich af. Haar gedachten verschuiven naar een groot gat in haar hart. 4 jaar geleden zijn haar ouders verhuisd naar de andere kant van de wereld. “Om eindelijk bij de rest van de familie te zijn”, legde haar moeder toen uit. Ze begreep het goed. Ze had er zelf ook lang over nagedacht, maar het voelde niet als de juiste beslissing voor haar. Zover was ze nog niet. Het ongeluk heeft een grote invloed op haar gehad. De laatste keer dat ze haar ouders echt zag, was op het vliegveld vlak voor hun reis. Het gemis is nooit afgezwakt. Haar hart verlangt naar een reünie, maar een ticket is te duur. De gebruikelijke eenzaamheid vult de ruimte en doet alles grauwer lijken dan het is. De dagen lopen in elkaar over en het enige wat Ahdaria staande houdt is de band die ze met haar omgeving en dieren voelt. Het leven is hier simpel en dat is alles waar ze naar zocht.

Het is al vier maanden geleden dat ze hier voor het eerst sliep. Sindsdien heeft ze geen nieuwe vrienden gemaakt in haar nieuwe woonplaats. Ik dacht dat ik genoeg had aan mezelf. Ze staat op en blaast de kaarsen die op de tafel staan uit. De ruimte is pikzwart en voorzichtig loopt ze naar de hal en daarna de trap af naar beneden. Haar slaapkamer is in de kelder. Vroeger was het een opslagplaats voor kisten en gereedschap. Nu is het een knusse ruimte, ouderwets ingericht met een en-suite badkamer. De en-suite klinkt mooier dan het is. Een oud bad op pootjes staat prominent op de oude stenen vloer, met nog genoeg ruimte voor een gootsteen aan de rechtermuur en een toilet. In de ruimte staan antieke meubels. Alsof de tijd heeft stilgestaan. Op dit eiland heeft de tijd ook stilgestaan. De trap kraakt terwijl ze de laatste trede afloopt. Haar bed ziet er uitnodigend uit met de kaarsen op haar nachtkastjes die zachtjes flikkeren. Ze gaat op bed zetten en trekt haar leren laarsjes, haar wijde jeans en haar gebreide trui uit. Ze kruipt in bed en trekt de dekens en gehaakte sprei over zich heen, waarna ze de kaarsen uitblaast. Haar hand rust ze op de gouden gegraveerde zonvormige ketting die om haar nek hangt. Een erfstuk van haar overgrootmoeder. Haar overgrootmoeder en overgroot tante hadden er beide een. Uiteindelijk zijn de kettingen als erfstuk onder Ahdaria en haar broertje verdeeld. De oorverdovende stilte vult de ruimte en ze valt in een diepe slaap.

Ongeveer een uur later schrikt ze wakker van geklop op de deur. Haar hart schiet in haar keel van het onverwachtse bezoek. Ze steekt een lucifer op haar nachtkastje aan en brandt een kaars. Ze grijpt gehaast een badjas van een haakje naast de deur. Met de kaars in haar hand loopt ze voorzichtig de trap op. Eenmaal in de hal ziet ze bij de voordeur door de glas-in-lood raampjes op ooghoogte een man staan. Hij kijkt hoopvol naar het kaarslicht dat dichterbij komt. De man heeft donker haar en een stoppelbaardje en is een stukje langer dan zij. Ze haalt het slot van de deur en opent hem op een kiertje. Voorzichtig kijkt ze door de spleet. De ogen van de man en Ahdaria vinden elkaar. “Hoi”, zegt de man. “Sorry dat ik zo laat aanklop. Heb ik je wakker gemaakt?” Ahdaria voelt zich ongemakkelijk: “Ja. Wie ben je?” Met de deur nog op een kier is ze op haar hoede voor de ongebruikelijke situatie waar ze zich in bevindt. “Ik heb autopech gehad en er is op dit eiland geen bereik. Ik kom hier niet vandaan en ik zag dit huis op de heuvel staan. Ik dacht dat je mij misschien zou kunnen helpen. Nogmaals sorry dat ik je wakker maak.” Ze neemt de man aandachtig in zich op. Zijn groenbruine ogen geven hun kleur weg in het kaarslicht. Zijn huid is glad en licht getint. “Waar kan ik je mee helpen?” De man kijkt naar zijn voeten en dan weer naar Ahdaria: “Kan ik hier misschien overnachten?” Overnachten? Dit is geen hotel. Waarom zou ik een vreemde man mijn huis in laten. Dat belooft nooit veel goeds. “Overnachten? Was je niet ergens naar onderweg met de auto? Waar staat je auto? Misschien kan ik hem repareren.” De man ziet het ongemak van Ahdaria. Hij reageert rustig: “Ongeveer 20 minuten lopen van hier, alleen ik ben bang dat het niet zo makkelijk te repareren is. En nee, ik was niet onderweg. Ik reed gewoon.” Ahdaria kijkt hem aan. Zijn ogen staan vriendelijk en geduldig. “Oh…”, zegt ze terwijl ze peinzend de man van top tot teen bekijkt. “Ik begrijp dat je niet staat te springen om een vreemde man binnen te laten”, zegt hij glimlachend. Ahdaria opent de deur iets verder: “Ik kan je in ieder geval een kopje thee aanbieden.” Ze opent de deur verder en de man loopt voorzichtig naar binnen.

Hij volgt haar richting de keuken en gaat zitten aan de eettafel. Ze steekt een kaars aan op tafel en pakt een fluitketel om water te verwarmen. Er heerst een ongemakkelijke stilte. Het water is heet en ze bereidt de verse thee in een grote mok. Ze zet de thee voor de man neer en gaat tegenover hem zitten. Ze kijken elkaar voorzichtig aan. “Ik ben Sólis. Wat is jouw naam?” Ze staart naar de thee: “Ahdaria.” Het ongemak spant haar schouders. Uit gewoonte friemelt ze aan haar ketting. De gouden zon schittert in het kaarslicht en de blik van Sólis valt op haar hals. Zijn ogen worden groter en hij kijkt haar vragend aan. Hij grijpt naar een ketting van onder zijn trui en hangt hem zichtbaar over zijn kraag. Dezelfde gouden zon schittert terug. Ahdaria schrikt en vraagt dan fronsend: “Hoe kom je daaraan?” Het voelt als een schok wanneer ze realiseert wat er om zijn nek bungelt. Ze staat abrupt op. De houten stoel knarst over de vloer. Vol ongeloof ziet ze de gouden zon. Ze kijkt naar de graveringen in haar eigen ketting en dan naar de ketting van Sólis. “A.V.”, fluistert ze. “A.V.”, reageert Sólis terwijl hij naar zijn ketting kijkt. Ahdaria voelt tranen in haar ogen prikken en ze draait zich om naar het aanrechtblad. De laatste keer dat ik die ketting zag was toén. Met jou. Wat is er gebeurd? Ze draait zich weer om terwijl ze de brok in haar keel wegslikt: “Hoe kom je daaraan?”

Create a website or blog at WordPress.com